Tot de jaren ’30 kent Maastricht maar één brug, de Middeleeuwse Servaasbrug die zijn geliefde koosnaam de Aw Brögk daarom ruimschoots verdient. Maar begin 20e eeuw neemt het verkeer explosief toe en de oude brug verzucht zijn onderkomen bestaan. Instortingsgevaar! Een nieuwe brug is hard nodig en in 1932 wordt daarom de Nuij Brögk, de Wilhelminabrug, in gebruik genomen: monumentaal, in vervlogen Art Deco, en dramatisch aanlandend op de Markt. Hiervoor wordt de hele oostelijke marktwand geopend en de historische bebouwing gesloopt. Maar van alle geplande stadskantoren, theaters en restaurants op deze plek, komt niets terecht. De vierde marktwand blijft braak liggen.
Pas een kwart eeuw later komt er schot in de zaak, als architect Dingemans het stadskantoor aan de ene kant en architect Huysmans de Provinciale Waterstaat aan de andere kant van de zogenoemde Stadhuisstraat bouwen. De straat wordt te breed, te druk en de gebouwen aan weerskanten, in sobere functionalistische stijl, zijn veel Maastrichtenaren een doorn in het oog. Langs de Maas wordt een autoweg aangelegd en van de Markt wordt een parkeerterrein gemaakt. Beide doen afbreuk aan het historische karakter van de plek. Maastricht wil al gauw zijn oude Markt terug, de bres in het stadsweefsel moet worden gedicht. Een internationale architectuurprijs biedt de oplossing.
De prijsvraag wordt gewonnen door het Luikse bureau van architect Bruno Albert. Jo Coenen werkt dan al aan herinrichting van de Maasboulevard en wordt gevraagd om een second opinion. Hij constateert dat het ontwerp van Albert te wankel is omdat het geen rekening houdt met een nodige herinrichting van het verkeer. Dit is de meest vitale plek in Maastricht en elke ingreep hier heeft consequenties voor de hele stad. Het veelomvattende gebiedsplan dat Coenen opstelt, doet een greep naar het verleden: een terugkeer naar het vroegere stratenpatroon, een extra maaiveld dat toegang geeft tot oude kelders voor nieuwe winkels en een nieuw stuk stad dat de Markt weer sluit tot één geheel.
Dat twee architecten aan het werk zijn gegaan, is goed te zien. Waar het complex in eerste instantie één gebouw had moeten worden, met galleria en binnenhof, winkels, raadszalen en stadskantoren, zijn er nu twee gebouwen. Het Zuidgbouw, door Bruno Albert, met drie tot zes bouwlagen, is bekleed met lichtgrijze natuursteen. Let ook op de bijzondere, paraplu-achtige, glazen overkapping van het atrium tussen de oude Marktpanden en het nieuwe complex: de overbrugging tussen heden en verleden. Het Noordgebouw, van Jo Coenen, telt vier tot zes bouwlagen en valt op door zijn helderwitte uitstraling met aan de Marktzijde het ronde kopgebouw met de raadszaal, omgeven door een scherm van lichtbruine natuursteen. Van Coenen is ook het langszijgelegen Gubbelstraat-complex, maar hij geeft dit afwijkend vorm: geen glas, staal en lichte natuursteen, maar donkere baksteengevels en leien daken, om beter aan te sluiten bij de bestaande bebouwing. Zo zitten er hier bijvoorbeeld subtiele verwijzingen naar de Sint-Matthiaskerk in de Boschstraat.
Met Mosae Forum krijgt de antieke Tweeherigheid van Maastricht, dat eeuwenlang tegelijk onder Luiks en Nederlands bewind viel, een nieuwe, architectonische vertegenwoordiging: de tweedeling tussen 'het Luikse' en 'het Brabantse' zat al in het Stadhuis, maar nu ook in dit moderne complex van een Luikse en een Nederlandse architect. En nog saillanter: het Zuidgebouw van Albert ligt richting Luik en het Noordgebouw van Coenen richting Brabant. Maar dat is slechts toeval.