De utopie van de vrije markt

22 juli 2014

In het paralel programma van de tentoonstelling Coming Soon, Real Imaginairy Futures gaaf filosoof Hans Achterhuis op dinsdag 22 juli een lezing over de utopie van de vrije markt, de voorlopers van de utopie, de moderniteit als gerealiseerde utopie en de hedendaagse behoefte aan utopieën.

Coming Soon:Utopie

“Noem ook de naam van uw land en die van uw volk en uw woonplaats,

Dat onze doelgericht denkende schepen u daarheen vervoeren. 

Want de Faiakische schepen hebben geen stuurlui van node, 

evenmin als een roer, zoals andere schepen dat hebben,

maar uit zichzelf is hun ’t denken en willen bekend der bemanning,

weten de steden en rijke akkers der mensen te vinden, 

en op hun snelst, in nevels gehuld en laaghangende wolken,

varen ze op de diepe afgrond der zee en zijn nimmer 

bang averij op te lopen of vrezen schipbreuk te lijden”.  

Aan het woord is koning Alkinoös van Scheria, het eiland van de Faiaken, die met Odysseus diens  thuisreis bespreekt. Na zijn lange zwerftocht na de val van Troje, is de Griekse held hier als laatste etappeplaats beland. De technologie lijkt hier minstens even ver ontwikkeld te zijn als in onze moderne wereld. Je lijkt slechts ‘Ithaka’  op het navigatiesysteem te hoeven intikken om er feilloos naartoe te kunnen varen. Daarbij blijken ook de toentertijd  geduchte gevaren van storm en schipbreuk niet te bestaan. De navigatiesystemen van de Faiaken weten kennelijk deze dreigingen feilloos te detecteren en te ontwijken. Bovendien is de snelheid van hun schepen ongeëvenaard. Wanneer de Faiaken de slapende Odysseus naar Ithaka brengen, varen ze sneller dan de snelste dieren.

“Zoals wanneer in de vlakte vier hengsten, tezamen gekoppeld

onder geklap van de zweep tegelijk met hun vieren vertrekken

en ze, hun benen hoog heffend, op volle snelheid hun weg gaan, - 

zo rees de voorsteven op, door de purperen golven gedreven

van de, achter het schip, luid bruisend omstormende branding. 

’t Schip lag vast in de zee en rustig op koers, en geen giervalk

Snelste onder de vogels, zou ’t schip bij kunnen houden,-

zo snel ijlde het voort en sneed door de golven der zee heen”. 

Veel commentatoren van de Odyssee hebben het eiland Scheria van de Faiaken beschreven als de eerste bekende utopie en dat niet alleen vanwege de technische perfectie die men er bereikt lijkt te hebben. De hele natuurlijke omgeving heeft er utopische trekken en het leven is er een voortdurend feest . Ik geef nog één voorbeeld, de boomgaard van Koning Alkinoös:

`Buiten de hof, niet ver van de poort, bevindt zich een boomgaard,

Vier morgen groot en geheel en al door een heining omsloten.

Hoge en voluit bloeiende bomen zijn daar te vinden:

peren, granaatappelbomen en bomen vol glanzende appels,

bomen met diepzoete vijgen en andere rijk aan olijven.

Nooit in de winter zomin als de zomer, noch door het jaar heen,

sterven hun vruchten of blijven ze zonder; telkens en aldoor

brengt ze de adem van Zefier tot bloei en doet andere rijpen.

Peer na peer groeit er op, appel groeit er na appel, 

Druiventrossen naast druiventrossen, vijgen naast vijgen.”

Dat klinkt inderdaad als een utopie, maar toch is het de vraag, die ik in het eerste deel van mijn lezing aan de orde wil stellen, of we dit begrip, dat pas door Thomas More in 1516 bedacht wordt, mogen gebruiken om het eiland Scheria te omschrijven. Terwijl het bij More, ondanks de satirische trekken van zijn verhaal, duidelijk om een gelukkige menselijke samenleving gaat, is het van meet af aan bij Homerus duidelijk dat het land der Faiaken mythische trekken vertoont. De goden blijken dit eiland regelmatig in  hun goddelijke gedaante, dus niet incognito zoals dat in menselijke samenlevingen soms gebeurt, te bezoeken en ten aanzien van de boomgaard van de koning stelt Homerus duidelijk:

“Al dit prachtig bezit was de vorst door de goden geschonken”. 

Hier ligt ook de diepste reden voor Odysseus om het aanbod om op Scheria te blijven, af te wijzen: hij wil terug naar de mensenwereld met zijn menselijk geluk en leed, naar zijn vrouw Penelope, die al twintig jaar op hem wacht, naar de in vergelijking met Scheria magere oogsten van zijn eigen koninkrijk Ithaka. Zelfs het aanbod om met de koningsdochter Nausicaä te trouwen, kan hem niet bekoren. Hij wijst het af, net als hij eerder weerstand bood aan de verleiding van de nimf Calypso, die hem de eeuwige jeugd en onsterfelijkheid beloofde te geven als hij bij haar bleef. Hij weigert het eeuwige geluk en de onsterfelijkheid en kiest voor de mensenwereld met de moeite, strijd en dood, waarvan hij weet dat die hem wachten.    

Meer nog dan Scheria, heeft vanuit de Griekse traditie, het eilandrijk van Atlantis, de latere utopische verbeelding gevoed. Plato schetst dit verloren gegane land in de onvoltooide tekst van de Critias .Zijn beschrijving heeft niet alleen via de naam – Bacons utopie heet ‘Het nieuwe Atlantis’, die van Ayn Rand uit Atlas Shrugged simpelweg Atlantis – , maar ook door de inhoud veel utopieën beïnvloed. De architectuur van de heiligdommen, koninklijke paleizen, steden en havens in Atlantis, vinden we bijvoorbeeld in grote lijnen bij More en Bacon terug. 

Maar ook Plato maakt, net als Homerus duidelijk dat het in Atlantis niet om gewone mensen gaat. De bewoners van dit rijk zijn eerder een soort mythische halfgoden en Atlantis bloeit, “zolang de natuur van God in hen nog voldoende sterk was” en zolang “ze welwillend gezind bleven jegens het goddelijke waarmee ze verwant waren”. De soberheid temidden van grote rijkdom, die Thomas More later als een menselijke deugd van de Utopiërs beschrijft,  (de Utopiërs gebruiken hun goud om er nachtspiegels, po’s dus, van te maken) heeft bij Plato nog goddelijke trekken: “hun bezittingen achtten ze gering, en zonder moeite droegen ze de last van de zware massa van hun goud”. 

Maar vervolgt de Griekse filosoof, “toen het goddelijke bestanddeel in hen begon weg te kwijnen door het feit dat het herhaaldelijk met veel menselijks werd vermengd, en toen het menselijke karakter in hen de bovenhand kreeg, toen waren ze ook niet bij machte hun weelde te dragen en verloren ze alle deugd”.  Zeus grijpt dan in en besluit de inwoners van Atlantis te straffen. Hij riep de goden bijeen en “toen hij hen dan verzameld had, sprak hij….” Hier stokt de tekst, maar uit de Timaeus van Plato weten wij dat het mythische Atlantis door een aardbeving in de zee verzwolgen werd.

Naast de klassieke Griekse kent de utopische traditie, ook christelijke bronnen. Al in het Oude Testament wordt door de profeten een visioen geschetst van een toekomstige samenleving waarin het menselijke tekort opgeheven zal zijn. Volgens Jesaja zullen in “het laatste der dagen” de mensen “hun zwaarden tot ploegscharen omsmeden en hun speren tot snoeimessen; geen volk zal tegen een ander volk het zwaard opheffen en zij zullen de oorlog niet meer leren…Dan zal de wolf bij het schaap verkeren en de panter zich neerleggen bij het bokje… de woestijn zal juichen en bloeien als een narcis… kommer, leed en zuchten zullen verdwijnen”.  Uit het Nieuwe Testament is het vooral het laatste bijbelboek, de zogeheten Openbaring van Johannes, die het utopisch bewustzijn lange tijd gevoed heeft. De beelden van het Nieuwe Jeruzalem vinden we terug in veel vroege utopische geschriften. “En de engel voerde mij weg in de geest op een hoge en grote berg en toonde mij de heilige stad Jeruzalem, nederdalende uit de hemel van God, en zij had de heerlijkheid Gods, en haar glans geleek op een zeer kostbaar gesteente, als een kristalheldere diamant”. Het Nieuwe Jeruzalem, levert voor de laatmiddeleeuwse mens de beelden, waarmee hij kan ontsnappen aan de ellende en nood van zijn aardse bestaan. In dit toekomstige rijk, heerst, zoals Pleij in zijn mooie studie hierover  stelt, “geen onlust, ziekte of zwakheid. Er bestaan geen stommen, doven, blinden, bultenaars of kreupelen. Nergens is onkruid te bespeuren of onrein gedierte. De prachtigste vruchten groeien er, de vruchten zijn altijd rijp. Alle bewoners zijn eeuwig jeugdig, namelijk 33 jaar, de geheiligde leeftijd waarop Jezus stierf. Engelen maken er wonderschone muziek en iedereen is eeuwig gelukkig”.

Ook in deze christelijke overleveringen gaat het net als bij de Griekse teksten, niet om een utopie zoals More en velen na hem, die beschrijven. Weer moet ik erop wijzen dat het hier niet om een door mensen gemaakte samenleving gaat, maar om een goddelijke genadegift. Het Nieuwe Jeruzalem daalt uit de hemel neer, het wordt niet door mensen opgebouwd, zoals dat met Utopia van More of Het Nieuwe Atlantis van Bacon het geval is. Het gaat hier niet om een menselijke schepping die men als voorbeeld en ideaal na kan streven. 

Een derde belangrijke historische lijn die naar het moderne fenomeen van de utopie voert, ligt in de middeleeuwse volksvertellingen over luilekkerland, het land Cocagne. In de volkscultuur van de late Middeleeuwen duikt in heel Europa het motief van luilekkerland op. De nadruk ligt steeds op de grote gratis genietingen hiervan en op het gegeven dat men er nooit hoeft te werken. 

Hoezeer dit thema ook aansluit bij de reeds genoemde bronnen, het krijgt in de middeleeuwen wel een nieuwe scherpte en venijn door het verzet tegen de opkomst van het arbeidsethos dat de ontwikkeling van het kapitalisme begeleidde. Ook hierdoor gaat het niet om een utopie, omdat More in de eerste utopie juist het belang van de arbeid centraal stelt. 

In de Nederlandse versie uit de vijftiende eeuw lezen we bijvoorbeeld:

“Dit ist land von den heiligheng heest

Wie daer laengst slaapt, de wirt meest

Daer en darf niemant doen werc

Out, jong, cranc of sterc”.

In allerlei variaties vinden we het land Cocagne overal in Europa aan het begin van de moderne tijd terug. In Italië ligt de nadruk op de macaroni die er gegeten wordt en op de berg parmezaanse kaas waar men doorheen moet eten om er te komen. Onder deze berg is een groot paleis voor slapers, nietsnutten en luilakken, daaronder echter een gevangenis voor mensen die willen werken of zelfs maar het woord ‘arbeid’ in de mond durven nemen. 

In tegenstelling hiermee springen de Utopiërs van More er uit door hun gerichtheid op werken. Op het eerste gezicht lijkt het nog mee te vallen. Mannen en vrouwen hebben in Utopia een arbeidsplicht van zes uur. Maar in het specifiek aan arbeid gewijde hoofdstuk wordt duidelijk dat het de Utopiërs niet toegestaan is om daarna uit te rusten of leuke dingen voor zichzelf te doen. Al hun tijd moet nuttig worden besteed voor de gemeenschap. “Waar je ook bent, je moet altijd werken. Er is geen enkel excuus voor luiheid”. De magistraten op Utopia hebben dan ook als voornaamste taak “om te zorgen dat er niet geluierd wordt en dat iedereen ijverig aan zijn werk blijft”. 

Net zomin als de  eilanden Scheria en Atlantis, het Vredesrijk van Jesaja en Het Nieuwe Jeruzalem, kan het land Cocagne dus als een utopie worden beschouwd. Weliswaar heeft het officieel geen mythische of goddelijke oorsprong, maar het is toch geen menselijk maaksel dat wij kunnen navolgen. Het is er gewoon, het ligt verborgen klaar achter de rijstebrij of kaasberg. De beelden uit al deze bronnen kleuren wel ons moderne utopische bewustzijn, maar het gaat hier nog niet om utopieën. Een utopie is een maakbare samenleving. More legt er de nadruk op dat de Utopiërs hun maatschappij zelf hebben ontworpen. Juist hierdoor kan ze inspireren tot navolging.

In zijn schitterende boek Made in Europe, waarin hij de kunstuitingen die ons continent heeft voortgebracht, bespreekt, schenkt Pieter Steinz geen aandacht aan de utopie. Dat zij hem vergeven, hij beschouwt de utopie kennelijk niet als een kunstproduct, maar eerder als een politiek-maatschappelijk gegeven. Maar als er voor één fenomeen geldt ‘Made in Europe’ is het wel de utopie. Het gaat hier om een moderne, Europese uitvinding die de moderne wereld beslissend heeft bepaald. Met recht begint de catalogus van Coming Soon daarom in de genealogie van Utopia met de schepping van Thomas More. De historische achtergrond van het utopisch bewustzijn heb ik als een aanvulling hierop toch kort willen belichten. Maar vanuit het  aspect van de maakbaarheid als centraal kenmerk van zowel de utopie als de moderniteit, wil ik nu als tweede thematiek in mijn lezing aandacht besteden aan de uitvinding en doorwerking van het utopisch bewustzijn. 

                             De moderniteit als gerealiseerde utopie.   

“Wij zeilden van Peru (waar wij voor de tijdspanne van een heel jaar waren gebleven) over de Stille Zuidzee naar China en Japan en namen proviand voor 12 maanden met ons mee. Wij hadden gedurende meer dan vijf maanden zwakke en zachte oostenwinden. Toen echter stak de wind op”. Zo begint Francis Bacon zijn beschrijving van de geografische ontdekkingsreis naar Het Nieuwe Atlantis, waarvan veel commentatoren gezegd hebben dat het vooral een reis in de tijd is naar onze moderne wereld. Bacon ontwierp zijn technologische utopie aan het begin van de zeventiende eeuw. Het Nieuwe Atlantis waar zijn Europese zeevaarders na een storm terechtkomen, vormt een voorafschaduwing van de moderne wereld waarin wij zijn beland. In zijn gedachten liep Bacon vooruit op de maatschappij die de Westerse mens na hem heeft geconstrueerd. De vertaler van een recente uitgave van Bacons utopie stelt met recht dat “de westerse beschaving over het algemeen de richting is uitgegaan die Bacon voorstelde”. 

De overeenkomst tussen Bacons utopie en de moderne wereld springt misschien het meest in het oog door de opsomming van technische verworvenheden waarover de bewoners van Het Nieuwe Atlantis beschikken. Volgens de Amerikaanse techniekfilosoof Lewis Mumford zijn deze vooral gericht op vermeerdering van gezondheid, macht en rijkdom. Deze drie-eenheid bepaalt de richting waarin economie en technologie in Het Nieuwe Atlantis zich ontwikkelen. Bovenaan komt de gezondheid die ook voor de hedendaagse westerse mens de hoogste prioriteit heeft. “De verlenging van het leven, het herstel van de jeugd tot op zekere hoogte, de vertraging van de ouderdom en de genezing van ziekten die voor ongeneeslijk doorgaan”, die we in de prae-utopische teksten al tegenkwamen, worden als eerste genoemd in de lijst met weldaden der techniek, die we aan het eind van Bacons onvoltooide manuscript vinden. Ook de hedendaagse kosmetisch gerichte gezondheidstechnologie is al volop aanwezig. “De verandering van gelaatskleur en van dikheid en magerheid, de verandering van lichaamshouding en van gelaatstrekken”, staan alle ter beschikking van de inwoners van Het Nieuwe Atlantis. 

Dat macht een belangrijke plaats inneemt in het project van Bacon is bekend. “Kennis is macht” is tenslotte een van zijn meest geciteerde uitspraken. Te vaak worden deze woorden echter als een simpele beschrijvende constatering geïnterpreteerd. Voor Bacon hielden ze een intentieverklaring en een maatschappelijk programma in. De mens diende macht te verwerven over de natuur. De organisatie van natuurwetenschappers en technologen in Het Nieuwe Atlantis met de naam ‘Salomons Huis’, heeft als doel het vergaren van “kennis van de oorzaken en de verborgen bewegingen van de dingen en het verleggen van de grenzen der menselijke heerschappij voor het tot stand brengen van alle mogelijke dingen”. Voor veel denkers over techniek ligt in deze geloofsbelijdenis het historische begin van de moderne technowetenschap waarin macht en kennis onlosmakelijk verbonden zijn. 

In Het Nieuwe Atlantis strekt de menselijke macht zich ook uit over de essentie van de levende natuur. Het meest verstrekkend is misschien wel dat Bacon niet alleen de fysische en de chemische technologie maar ook de biotechnologie in het verschiet ziet liggen. “Het maken van nieuwe soorten”, is een van de grote verworvenheden waar de leden van Salomons Huis trots op zijn. “Wij ontdekten middelen om soorten te vermengen en te kruisen, wat veel nieuwe soorten heeft opgeleverd”. Mede als gevolg van deze kennis maakt men in Het Nieuwe Atlantis “nieuw voedsel uit nog niet in gebruik zijnde substanties”, versnelt men de rijpingstijd van vruchten en kweekt men kunstmatig vruchten die “niet alleen groter zijn dan in de natuur, maar ook verschillend qua smaak, geur, kleur en vorm”. U ziet het lijkt wel een technische vertaling van de door de goden geschonken boomgaard van koning Alkinoös. 

Tot zover een korte schets van het utopische toekomstbeeld dat Bacon in het begin van de zeventiende eeuw schetste. Sommige aspecten ervan lijken zo sterk op onze hedendaagse technologische cultuur dat men in een radio-interview met mij eens tot een leerzame grap kwam. Men las een stuk uit de tekst van Bacon voor met de stem van een nieuwslezer die verzekerde dat het hier om een verslag van een recent wetenschappelijk congres ging. Vervolgens werd onthuld dat het hier voorspellingen van meer dan drie en een halve eeuw geleden betrof, waarna natuurlijk het gesprek met mij over de actualiteit van Bacons utopie gemakkelijk op gang kon komen. 

Als onze moderne wereld in veel opzichten zo sterk lijkt op Het Nieuwe Atlantis dat het niet overdreven is om haar een gerealiseerde utopie te noemen, dan komt dat vooral omdat Bacons visie de moderne westerse cultuur is blijven inspireren. Hij slaagde er in zijn eigen tijd in om de vage gevoelens van zijn tijdgenoten, hun dromen en wensen dat het anders moest, helder in een utopie te verwoorden. Daarmee verschafte hij hun een toekomstbeeld dat het waard was om na te streven. 

Maar wanneer de nagestreefde toekomst dichterbij komt, gebeurt er iets onverwachts dat in de catalogus van Coming Soon ook de nodige aandacht krijgt en dat we nader moeten analyseren: de utopische toekomst blijkt een ambivalent karakter te hebben. Wat sommigen als positief beoordelen, wordt voor anderen een schrikbeeld: de utopie kan omslaan in een dystopie, de beste van alle mogelijke werelden verandert in de slechtst mogelijke werkelijkheid. Deze omslag vinden we heel duidelijk in het invloedrijke boek Brave New World, Heerlijke nieuwe wereld, van Aldous Huxley uit 1932. Het motto voor zijn boek dat Huxley aan de uitgeweken Russische filosoof Berdjajew ontleende, spreekt boekdelen: “Utopieën blijken veel uitvoerbaarder dan men vroeger dacht. En wij staan tegenwoordig voor een angstwekkender vraag: hoe kan men vermijden dat zij voorgoed worden verwezenlijkt? De maatschappij beweegt zich in de richting van utopieën. En misschien staan wij aan het begin van een nieuw tijdperk, een tijdperk waarin intellectuelen en de ontwikkelde klasse zullen zoeken naar middelen om utopieën te voorkomen en terug te keren tot een niet-utopische, minder volmaakte maar vrijere samenleving”. Huxley lijkt dezelfde beweging als Odysseus te maken, in het afwijzen van de volmaaktheid en het eeuwige geluk. 

Het is de moeite waard om even bij dit citaat stil te staan. Inhoudelijk lijkt er niets te hoeven veranderen om van de utopie in de dystopie terecht te komen. Slechts de bril van de toeschouwer, of beter van degene die in een utopie leeft of zal kunnen leven, is van belang. Wat voor de één, – de zeventiende-eeuwse mens – een wenkend droombeeld was, wordt voor de ander – de hedendaagse mens –, een dreigende nachtmerrie. Die omslag kan ook de andere kant op gaan. In de jaren zestig meenden Californische hippies die met drugs begonnen te experimenteren dat Huxley een heuse utopie had geschreven met Brave New World, waarin de wonderdrug soma ertoe dient om de bevolking rustig en passief te houden. Voor de hippies openden de drugs juist de poort naar de ervaring van een andere werkelijkheid. 

Huxley verschafte de moderne mens, net als More en Bacon dat eerder deden, een paradigma, een model om over de gewenste toekomst na te denken. Tegenover de utopie staat dan de dystopie, tegenover de positieve toekomstverwachting cultuur- of techniekpessimisme. Beide denkmodellen houden ons vandaag nog gevangen als we toekomstige technologische ontwikkelingen willen beoordelen. We alterneren dan tussen utopie en dystopie, we verwachten alle heil van de techniek of beleven haar als de ultieme bedreiging van onze technologische cultuur. In het derde deel van mijn lezing zal ik betogen dat we deze dwingende denkmodellen achter ons moeten laten, maar ik geef er eerst nog een voorbeeld van dat aansluit bij de genealogie van utopia uit de catalogus van Coming Soon. Het gaat om de architectuurprojecten van Le Corbusier.

In het begin van de twintigste eeuw werd het modernisme van een architect als Le Corbusier gevoed door grote utopische verwachtingen. Toen Blériot op 25 juli 1909 Het Kanaal was overgevlogen, stormde een vriend zijn Parijse studie binnen:”Blériot heeft Het Kanaal overgevlogen. Oorlogen zijn nu voor altijd voorbij. Oorlog is niet langer mogelijk. Grenzen bestaan niet meer”. Le Corbusier deelde dit enthousiasme over het vliegtuig. Deze uitvinding was voor hem het symbool van een nieuw tijdperk van vrede en geluk dat voor de mensheid zou aanbreken. In zijn rationele stadsplanning speelde het vliegtuig dan ook een grote rol. Voor het eerst werd het mogelijk een birds eye view over het geheel te verkrijgen. Vanaf toen konden steden gebouwd worden die als totaal geplande eenheden uitsluitend gericht zouden zijn op het geluk van hun bewoners. In dit waarlijk utopische ideaal voor een nieuwe stad krijgt het vliegtuig een vorstelijke plaats toebedeeld. In lijn met Le Corbusier kwamen verschillende modernistische architecten met bevlogen plannen voor vliegvelden bovenop of midden in de stad. De droom die de mensheid sinds Icarus gedroomd heeft, kon eindelijk technologisch worden gerealiseerd. 

Datzelfde gold voor de snelheidsdroom, die we al bij de schepen der Faiaken terugvonden en die nu met het vliegtuig verbonden wordt. Maar de dystopische keerzijde is ook hier niet ver weg. Die vinden we bijvoorbeeld bij de Franse denker Virilio, die, als ik het goed heb, helaas bij Coming Soon ontbreekt. Virilio hekelt de voortdurende versnelling van de moderniteit, hij beschrijft vliegvelden als anti-plaatsen, waar niets meer herinnert aan de gemeenschappelijkheid van traditionele menselijke nederzettingen. Luchthavens worden door hem zelfs gelijk gesteld aan vernietigingskampen, transportatie staat gelijk aan deportatie. Bij Peter Sloterdijk, Virilio’s Duitse geestverwant, vinden we dezelfde negatieve beschouwingen over snelheid. Onze planeet gaat volgens hem kapot aan de totale ‘Mobilmachung’ en vliegvelden zijn voor hem hiervan het symbool.

          Utopische beelden als mogelijke uitweg uit de krisis

Om ons los te maken uit de alternerende utopische en dystopische beelden, die ons gevangen kunnen houden in ons denken over de toekomst, kijk ik allereerst kort naar de manier waarop de utopie historisch is ontstaan en van belang is geweest.  

Mijn hypothese luidt dat het utopisch denken als een antwoord gezien kan worden op het herfsttij van de Middeleeuwen en het begin van de moderne tijd, die door rampen, plagen, conflicten en onzekerheden gekenmerkt worden. De nieuwe maatschappelijke orde, die in de zeventiende eeuw langzaam gestalte kreeg in Europa, werd, zoals ik hierboven betoogde, voorbereid door de vele utopieën, die er in lijn van More en Bacon verschenen. De toekomstbeloften uit die utopieën inspireerden Europeanen om in de opbouw van een nieuwe moderne samenleving hun crisissituatie te overwinnen. 

De structuur van Utopia als eerste grondtekst van een nieuw politiek-filosofisch genre onderstreept de hypothese die ik hier geformuleerd heb. Het eerste deel van deze tekst bevat een discussie tussen humanisten, die wanhopig zoeken naar maatschappelijke antwoorden op de noden van hun tijd De antwoorden die ze formuleren blijken niet te werken. Alleen het utopisch denken blijkt uiteindelijk houvast te bieden in het tweede deel van de tekst van More, de eigenlijke beschrijving van het eiland Utopia.

De waanzinnige veertiende eeuw, zo betitelt de Amerikaanse historica Barbara Tuchmann in haar gelijknamige boek het begin van deze historische periode van angst en ontzetting. Dat is niets teveel gezegd. In deze eeuw begon het gemeenschappelijke christelijke dak van veiligheid waaronder de Europese mens kon schuilen, vele scheuren te vertonen: de leer van de kerk werd door voorlopers van de Reformatie ter discussie gesteld, de pausen verruilden Rome voor Avignon, de moraal en geloofwaardigheid van de clerus bereikten een dieptepunt en de directe en indirecte verschrikkingen van oorlogen – vooral de Honderdjarige Oorlog tussen Engeland en Frankrijk – teisterden ons continent. Maar bovenal was het natuurlijk de eeuw van de Zwarte dood, de grote pestepidemie die vanaf 1348 in Europa huishield en die gemiddeld tussen een derde en de helft van de bevolking het leven kostte. 

Wat het laatste fenomeen betreft, is het belangrijk om op te merken dat de pestepidemie in het licht werd gezien van de apocalyptische visioenen van de apostel Johannes over de eindtijd die ik eerder noemde. Zelfs de officiële opgaven van de kroniekschrijvers over het dodental, die volgens latere historici overigens redelijk lijken te kloppen, worden vooral gedaan op grond van deze bijbeltekst, waarin bij het klinken van de zesde bazuin “het derde deel van de mensen” gedood wordt. De pestepidemie werd net als de vele andere rampen die de mensheid troffen, vooral als een teken van de eindtijd gezien. Veel volkspredikers ontleenden er daarom hoopvolle perspectieven aan op de komst van het Nieuwe Jeruzalem. In de eerste utopieën worden deze religieuze verwachtingen, die beschaamd waren, geseculariseerd. De toekomst werd een zaak van de mensen zelf.

Tuchmanns analyses van de rampzalige veertiende eeuw worden door de Franse mentaliteitshistoricus Jean Delumeau in zijn magistrale studie La peur en Occident doorgetrokken tot en met de zeventiende eeuw. Ook volgens Delumeau vermenigvuldigen zich vanaf de veertiende eeuw de angsten in Europa. Angst voor de duivel, de vrouw, de jood, de vreemdeling, de natuur en de dood, zijn vergeleken met eerdere en latere perioden overvloedig aanwezig. Pas in de tweede helft van de zeventiende eeuw krijgen de Europeanen in natiestaten en disciplinerende reformatorische en contra-reformatorische kerken een nieuwe veilige maatschappelijke omgeving aangeboden. Dat nieuwe veilige maatschappelijke tehuis werd voorbereid door de utopische teksten. 

Wanneer wij als hedendaagse moderne mensen terugkijken op veel vroege utopieën, kunnen we ons erover verbazen dat men in het verleden de dystopische keerzijde hiervan nauwelijks onderkende. We kunnen dit alleen begrijpen als we de utopie terugplaatsen in de historische context van angst en verwarring waarin ze ontstond. Wie de diepte van de toenmalige maatschappelijke crisis heeft gepeild, zal zich er eerder over verwonderen dat het Westen, mede met behulp van de utopie zich hieruit heeft kunnen oprichten. De disciplinerende dystopische aspecten van de utopie, die veel moderne beschouwers afschrikken, hebben op de eerste generaties lezers waarschijnlijk een totaal nadere indruk gemaakt. Zij boden hun vooral een uitzicht op een maatschappij die veilig was en waarin ze meenden op eigen kracht, dankzij de maatschappelijke orde en zekerheid die er bestonden, het geluk te kunnen nastreven.   

Vandaag de dag bevinden we ons opnieuw in een crisissituatie, die vooral ecologisch en sociaal-economisch is. De oorspronkelijke utopieën hebben veel van hun inspirerende kracht verloren. Wanneer we de utopische verbeelding levend willen houden met het oog op een open toekomst, zullen we moeten proberen de utopisch-dystopische bril uit het  verleden af te zetten. De utopische vergezichten van auteurs als More en Bacon hebben ons in de geschiedenis ongetwijfeld geholpen om een ernstige crisis te overwinnen. Ze hebben onze moderne wereld mede vorm gegeven. Maar ze hebben in Brave New World van Huxley en 1948 van Orwell ook hun eigen dystopie in het leven geroepen. 

Hoe kunnen we ons bevrijden van wat ik het utopisch-dystopisch syndroom heb genoemd? Ik hoop dat u het mij niet kwalijk neemt, wanneer ik aan het slot van mijn lezing een analogie uit mijn eigen filosofische achtergrond hiervoor gebruik. Toen ik hoogleraar techniekfilosofie aan de Universiteit Twente was, probeerde ik het wijsgerig denken over techniek op een nieuw spoor te zetten. Het viel mij op dat enerzijds techniekfilosofen als Heidegger en Ellul in een dystopisch cultuurpessimisme vast leken te zitten, terwijl anderzijds technofielen als de al genoemde Le Corbusier en de Amerikaanse romanschrijfster Ayn Rand, die ook aandacht krijgt in de catalogus juist alle heil van de techniek verwachtten. Deze tweedeling werkt door in de publieke percepties van techniek. Toen ik in het verleden materiaal verzamelde voor mijn studie De erfenis van de utopie had ik enerzijds een dikke stapel artikelen uit kranten en tijdschriften waarin beweerd werd dat bepaalde technologische ontwikkelingen ons regelrecht naar de wereld van Brave New World of 1948 brachten, en anderzijds een minder dikke (maar dat kan aan mijn selectie hebben gelegen) stapel, waarin juist de schitterende technologische toekomst die ons wachtte, geloofd werd. Om aan deze tweedeling te ontsnappen, lanceerde ik toen de idee voor een onderzoeksprogramma dat ik ‘empirische techniekfilosofie’ noemde. De massief-grootschalige metafysische brillen van utopie en dystopie dienden te worden afgezet om op een meer empirische wijze minutieus mogelijke toekomstige effecten van specifieke technologische ontwikkelingen in kaart te brengen. Mijn Twentse opvolger, Peter Paul Verbeek, heeft dit programma in een aantal belangrijke publicaties voortgezet. 

Mijn slotvraag is of zoiets ook mogelijk is voor het utopisch denken en ontwerpen. De tentoonstelling Coming Soon lijkt er in elk geval materiaal voor aan te dragen. Vanuit mijn eigen belangstelling denk ik dan aan economisch-ecologische projecten als transition towns en nieuwe stedelijke omgevingen, maar er zijn meer utopische mogelijkheden, die u in de catalogus en de tentoonstelling zelf natuurlijk, aantreft. Hier ligt volgens mij vandaag de dag de grote uitdaging voor het utopisch denken. Kunnen deze ideeën en projecten uitgroeien tot aansprekende utopieën, die kunnen helpen om de huidige crisis te overwinnen? Het ligt niet op mijn weg om als filosoof nieuwe utopische vergezichten te schetsen, ik kan alleen maar dankbaar constateren dat er in het overzicht van Coming Soon in elk geval de kiemen voor aanwezig zijn.

Hans Achterhuis       

In 2010 werd Hans Achterhuis door o.a. Trouw en Filosofie Magazine uitgeroepen tot Denker des Vaderlands, een eretitel die hij in 2013 heeft overgedragen. 

Video